Studeerkaart 1: toets jezelf met flashcards

Wat?

Flashcards zijn oefenkaartjes over de leerstof met op de ene kant bijvoorbeeld een concept en op de andere de verklaring of definitie, op de ene kant een Nederlands woord en op de andere de (Franse, Engelse, Spaanse …) vertaling. Of op de ene kant een chemisch symbool en op de andere het element waarnaar het verwijst.

Voorbeeld

Wanneer? Waarvoor?

Flashcards kunnen voor veel vakken worden ingezet.

Hoe?

Je kan zelf flashcards maken, maar er bestaan ook digitale tools zoals Quizlet® of Brainscape®. Eens de oefenkaartjes gemaakt zijn, doorloop je volgende stappen:

  1. Neem een voldoende grote stapel kaartjes vast (ongeveer 20).
  2. Lees het begrip of de vraag op de ene kant.
  3. Formuleer het antwoord of noteer het op een kladblad.
  4. Draai het kaartje om en controleer je antwoord.
  5. Laat alle kaartjes in de stapel zitten, zelfs die waarvoor jeeen juist antwoord formuleerde. Werk de stapel af tot jeelk kaartje minstens één keer correct hebt beantwoord.
  6. Herhaal tijdens een volgende studiesessie dezelfdestapel kaartjes. Verander van volgorde.
  7. Als je minstens drie keer het juiste antwoord kon formulerenin verschillende studiesessies, mag je het kaartje even uit de stapel halen. Bij een groter herhalingsmoment kan je het opnieuw toevoegen. Op die manier studeer je gespreid.

Opgelet!

Voor sommige leerstofonderdelen is het belangrijk om de oplossing te noteren, zodat je de spelling ook kan controleren. Denk aan woordenschat of chemische formules. Bovendien worden flashcards vaak gebruikt om begrippen of feiten te studeren. Dat is prima, maar wees je ervan bewust dat je om leerstof diepgaand te verwerken ook moet nadenken over verbanden tussen leerstofonderdelen. Daarvoor zijn strategieën zoals vragen bedenken (studeerkaart ‘herkneden door jezelf vragen te stellen’) misschien meer geschikt. Of je kan natuurlijk ook toetsvragen en antwoorden op de flashcards noteren.

Begeleidende video